vrijdag 30 juni 2023

"Orgaandonatie" I Het lot van de donor...Hans Stolp


"Orgaandonatie" I
Het lot van de donor...
Een bijzondere droom
Ter voorbereiding op dit thema over Orgaandonatie,
tikte ik onlangs (antiquarisch) een bijzonder boek op de kop.
De titel luidt: Hart en ziel, de wonderbaarlijke gevolgen van
een harttransplantatie.1
Het boek vertelt het levensverhaal van Claire Sylvia.
Toen Claire, een Amerikaanse vrouw, drieënveertig jaar oud was,
werd ze ernstig ziek. Ze bleek een zeldzame longziekte te hebben.
Genezing was niet meer mogelijk. Haar enige overlevingskans was
een hart-longtransplantatie. Vijf jaar later, toen ze achtenveertig jaar oud was, doodziek en aan het einde van haar krachten, kreeg ze nieuwe longen en een nieuw hart, het levensreddende geschenk van een onbekende donor. De ingrijpende operatie
redde haar leven, maar had daarnaast nog andere gevolgen die haar leven
ook in geestelijk opzicht voorgoed veranderden.
Het ziekenhuis, waar Claire haar nieuwe longen en hart
ontvangen had, maakte de naam van de donoren nooit bekend. Een regel die strikt gehandhaafd werd. Ook Claire wist dus niet
aan wie ze haar nieuwe longen en haar nieuwe hart te danken had. Maar kort na de operatie kreeg Claire een indringende droom over een jongeman die ze ontmoette op een grasveld. Hij heette Tim. Als ze (in de droom) na een kort gesprek weer afscheid neemt van Tim, kussen ze elkaar. En, vertelde Claire later, daarbij adem ik
hem in mij op. Het voelde, alsof ik nog nooit zo diep ademgehaald had dan op dat moment. En ik wist dat wij tweeën, Tim en ik, voor eeuwig bij elkaar zouden blijven.
Op zoek naar haar donor
Nu was Claire een vrouw die altijd al in dromen en hun betekenis voor het gewone leven was geïnteresseerd. Toen ze wakker werd
uit deze droom, realiseerde ze zich onmiddellijk dat Tim, de man met zandkleurig haar uit haar droom, haar donor moest zijn.
In haar droom begon de achternaam van Tim met een L: Tim L.
Ook nu, bij haar tweede verzoek, weigerde het ziekenhuis haar nadere informatie over haar donor te geven - en wel ter bescherming van de familie van de donor. Maar enige tijd later kreeg ze van een vriend het advies om in kranten uit de tijd kort voor haar transplantatie, op zoek te gaan naar overlijdensadvertenties. En inderdaad: in een krant uit Boston
vindt ze een overlijdensadvertentie van een achttienjarige jongeman, Tim Lasalle, die op zijn achttiende jaar bij een motorongeluk was omgekomen, vlak voordat Claire nieuwe
longen en een nieuw hart had ontvangen. Tim Lasalle, ofwel
de Tim L. uit haar droom: hij moet, zo realiseert Claire zich
meteen, haar donor zijn.
Als ze op zoek gaat naar de familie van Tim en met zijn ouders, broers en zusters in gesprek raakt, vallen bij dat gesprek vele puzzelstukjes op zijn plaats. Allereerst blijkt dat Tim inderdaad
zijn longen en zijn hart voor transplantatie heeft afgestaan.
Ook andere dingen blijken te kloppen.
Zo had Claire na de transplantatie plotseling een onbedaarlijke behoefte gekregen aan kipnuggets, groene paprika’s, waaraan
ze voor haar operatie een hekel had en aan bier. Het bleek dat
Tim daar altijd dol op was geweest en dat bij voorkeur at
en dronk.
Samenleven met de ziel van de donor
Nu begint Claire te begrijpen, waarom ze na de operatie zo’n ingrijpende, maar ook zo’n onbegrijpelijke identiteitscrisis had gehad: omdat de ziel van Tim door de transplantatie op de een
of andere manier met haar verbonden was geraakt. Meteen al
na de operatie had ze het gevoel gekregen dat er iemand anders bij haar was. Dat had ze toen echter nog niet kunnen begrijpen
en dat had haar in grote verwarring gebracht.
Maar nu begint het tot haar door te dringen dat Tim mét haar
en op een bepaalde manier zelfs dóór haar heen leeft en dat
ze moet leren met hem samen te leven!
Ze merkt aan allerlei dingen dat ze na de transplantatie sterk veranderd is en dat ze bijvoorbeeld ook andere karaktertrekken heeft gekregen die met die van Tim overeenkomen. Zo is ze krachtiger en uitgesprokener geworden, iets dat ook anderen opvalt. Ook heeft ze na de transplantatie nooit meer last gehad
van migraine, waarvan ze voor die tijd altijd veel last van had.
In latere jaren begint ze, terugkijkend, ook allerlei andere dingen
te begrijpen die ze in de begintijd niet plaatsen kon:
Dat haar vrienden en zelfs haar familieleden haar na terugkeer
uit het ziekenhuis als vreemden voorkwamen en dat ze weer opnieuw aan hen moest wennen en met hen op een nieuwe
manier moest leren omgaan.
Dat ze zich na terugkeer uit het ziekenhuis gevoeld had als een
buitenaards wezen dat zojuist op een vreemde, onbekende
planeet was afgezet: ze herkende haar eigen wereld niet meer
en voelde zich er een vreemde. Dat ze sinds haar operatie werd getrokken naar mensen die veel jonger waren dan zij en dat ze
zelfs een tijdlang met een veel jonger iemand, van de leeftijd
van Tim) een relatie kreeg.
Een lotgenotengroep
Omdat Claire zich afvraagt of iedereen die een transplantatie
heeft ondergaan, zulke ingrijpende ervaringen heeft, richt ze
een ontmoetingsgroep op voor mensen die een
harttransplantatie hebben ondergaan. In de veiligheid van deze kring van lotgenoten doen de aanwezigen veelzeggende uitspraken.
Zo was Mario bijvoorbeeld dol op dansen. Maar na zijn harttransplantatie kon hij niet meer dansen: het lukte hem
niet meer het dansritme te pakken en dat tijdens het dansen
te bewaren. Voor hem was het duidelijk: dat lag aan zijn donor. Mario vertelde: Ik heb zelfs een keer hardop in het openbaar geschreeuwd dat ik niet meer kon dansen, omdat hij, mijn donor, niet wist hoe het moest!
Thomas (ruim veertig jaar) kreeg na zijn transplantatie een totaal andere persoonlijkheid. Dat uitte zich ook in het feit dat hij na
zijn transplantatie een andere woordenschat had gekregen en woorden gebruikte die hem voordien vreemd waren.
Hij vertelde: Ik geloof dat de geest van mijn donor nog steeds
in de buurt is.
Mary had er grote moeite mee om te leren aanvaarden dat haar nieuwe hart niet alleen van haarzelf was. Toen verscheen haar grootmoeder in een droom die haar vertelde dat ze haar hart moest leren delen! Alleen zo kreeg ze er vrede mee dat ze
moest leren samen te leven met de geest van haar donor.
Alle leden van deze lotgenotengroep zag het nieuwe hart als vertegenwoordiger van een ander wezen dat nu ook in hen
leefde: ze hadden het sterke gevoel dat iemand anders met hen samenleefde die ze serieus moesten nemen.
De gevolgen voor de donor
De ervaringen van Claire en haar lotgenoten maken duidelijk
dat orgaantransplantatie allereerst voor de ontvanger of ontvangster een ingrijpende ervaring is, met name ook op
het geestelijke vlak. Helaas is er voor dit aspect in de
medische wereld nog weinig (of geen) aandacht.
Uit de ervaringen van Claire wordt daarnaast duidelijk dat orgaandonatie ook voor de donor gevolgen heeft die zelfs beslissend blijken te zijn voor zowel zijn weg in de geestelijke wereld, als voor zijn volgende incarnaties.
Dat wordt als volgt duidelijk:
We zagen in de ervaringen van Claire en andere lotgenoten
dat de ziel van de donor kennelijk verbonden blijft met de
organen die voortleven in het lichaam van de ontvanger.
Met het orgaan komen immers bepaalde zielenkwaliteiten
van de donor mee. Dat heeft als gevolg dat de donor op
geestelijk vlak nauw verbonden raakt met de mens in wie zijn organen voortleven: donor en ontvanger leven op een bepaalde manier samen in het lichaam van de ontvanger.
En dat betekent dan weer dat de reis van de donor naar de geestelijke wereld bemoeilijkt wordt: hij (of zij) blijft aan de
aardse sfeer gekluisterd en kan daardoor niet opklimmen naar hogere geestelijke werelden.
Marieke de Vrij zegt het zo: zolang het hart (van de donor) nog klopt, kan de ziel zich nimmer terugtrekken in de geestelijke wereld. Een deel van de zielenkwaliteit is nog in het donororgaan aanwezig en leeft voort in het lichaam van de ontvanger en wordt in de loop van de tijd steeds sterker vermengd met de energie
van de ontvanger.
Je mag dit werkelijk een offer noemen: iemand die na zijn of
haar dood (tijdelijk) afziet van een verblijf in de hogere geestelijke werelden om het een ander mens mogelijk te maken langer op aarde te kunnen verblijven. Alleen: voor de meeste donoren is dit een onbewust geschenk. Ze wisten immers, toen ze besloten om
te zijner tijd donor te worden, niet dat dit besluit zulke ingrijpende gevolgen zou hebben voor hun reis (na hun dood) door de geestelijke werelden.
Claire Sylvia wist in haar droom dat Tim, haar donor, en zijzelf
voor eeuwig bij elkaar zouden blijven. Dat is eigenlijk logisch: omdat Claire en Tim op zielsniveau samenleven in het lichaam
van Claire, ontstaat er een onlosmakelijke band die hen in alle volgende levens weer bij elkaar brengt.
De vraag rijst natuurlijk of we dit een donor mogen aandoen? Mogen we haar (of hem) ook na haar (of zijn) dood blijven kluisteren aan het aardse leven? En mogen we hem of haar zodoende beletten de hogere geestelijke werelden binnen te
gaan? En wat zijn de gevolgen voor de donor van deze blijvende verbinding met de aarde over de dood heen?
Organen werden in kanopen bewaard:
In de derde na-Atlantische cultuurperiode, de Egyptische cultuurperiode (2907 v. Chr. – 747 v. Chr.) werd het lichaam
van vooraanstaande persoonlijkheden zoals de Farao’s na hun dood gemummificeerd. Dikwijls werden daarbij ook hun organen
in speciale kruiken – kanopen genoemd – geconserveerd en bij
de mummie bewaard. De kanopen werden aan het voeteneinde gezet of in een speciale nis bij de mummie bewaard.
De priesters handelden met opzet zo: door het lichaam te balsemen en de organen te conserveren werd de dode aan zijn (fysieke) lichaam en zijn organen op aarde gebonden en kon hij niet opstijgen naar de geestelijke wereld. Daardoor kon de dode een soort brugfunctie vervullen tussen het aardse leven en de geestelijke wereld. De priesters (die in die tijd steeds moeilijker
uit hun lichaam konden treden om de geestelijke wereld binnen
te gaan) gebruikten dit kanaal om alsnog met
de geestelijke wereld in verbinding te komen.
Omstreeks 3000 v. Chr. was immers het Kali Yuga of het IJzeren
Tijdperk begonnen, waarin het gordijn naar de geestelijke wereld langzaam werd dichtgedaan. Het was daardoor dat de priesters
niet meer zo gemakkelijk in verbinding konden treden met de geestelijke wereld. De bedoeling van het dichtgaan van het gordijn naar de geestelijke wereld was dat de mens daardoor thuis zou raken op aarde en zou leren de aarde en het aardse leven zorgvuldig te behoeden.
Nu had de mummificatie van het lichaam en het conserveren van de organen van de dode grote gevolgen voor de gestorvene. Hij werd, zoals we zagen, aan zijn aardse lichaam gebonden, waardoor hij niet kon opstijgen naar de geestelijke wereld. Het gevolg daar weer van was ingrijpend: zijn aandacht werd (in het leven na de dood) niet op de geestelijke wereld en op zijn reis door die wereld gericht, maar juist op de aardse wereld. En dat had weer als gevolg dat de gestorvene later, in een volgend leven, naar de aarde terugkeerde met een versterkte gerichtheid op het aardse leven, ofwel, zoals wij dat nu zouden noemen, met een sterk materialistisch gekleurde levenshouding.
Egypte herhaald
Wij leven nu in de vijfde na-Atlantische cultuurperiode (1413 na Chr.– 3573 na Chr.). De vijfde periode is altijd een herhaling van
de derde periode, en wel een herhaling-op-een-hoger-niveau.
Maar wat houdt die herhaling dan wel in?
In de mogelijkheid van orgaandonatie mogen we een herhaling zien van de mummificatie en het conserveren van de organen
uit de Egyptische tijd.
Zowel door het conserveren van de organen in de Egyptische tijd, als door de orgaandonatie van tegenwoordig wordt de gestorvene na de dood aan het aardse leven gekluisterd: hij kan niet opstijgen naar de hogere geestelijke werelden.
Was dat echter in de Egyptische tijd nog zinvol, nu is dat juist niet zinvol meer. In de Egyptische tijd moest de mens immers nog
leren om thuis te raken op aarde. En dus was een toenemende gerichtheid op de materie (in een volgend leven) zinvol voor de opdracht die de mens in die tijd door de geestelijke wereld werd toevertrouwd.
Maar nu, in deze tijd, moeten we juist leren ons los te maken van het materialisme ofwel van onze gerichtheid op het aardse leven om ons bewust te worden van de geestelijke wereld.
Dat heeft alles te maken met de zo bijzondere wending die zich in 1899 voltrok: toen eindigde het Kali Yuga of het IJzeren Tijdperk. Vanaf dat moment moest de mens weer leren om in verbinding te treden met de geestelijke wereld. Sinds 1899 moeten we onze blik van de aarde verheffen naar de geestelijke wereld, zodat we het aardse leven leren vergeestelijken.
BDE’s (bijna-doodervaringen), engelervaringen, het inzicht in
karma en reïncarnatie, en het besef van het voortgaande leven
aan de overkant van de dood: het zijn maar een paar voorbeelden die laten zien dat het gordijn dat de geestelijke wereld afgeschermd hield, weer doorzichtig begint te worden.
In deze tijd is het dus onze opgave om niet verder weg te zakken
in de materie, maar om de wereld van de materie te leren verbinden met de wereld van de geest.

Maar donoren worden nu juist door het afstaan van een orgaan in een volgend leven nog materialistischer, nog sterker gebonden aan de aardse wereld, in plaats van dat zij leren om de aardse wereld met de geest te verbinden. Zij komen in een volgend leven terug met een eenzijdige, uitgesproken materialistische levenshouding. Dat betekent dat orgaandonatie vanuit dat perspectief gezien niet zinvol is, maar juist de menselijke ontwikkeling op aarde blokkeert. De mensheid zal (mede) daardoor wegzakken in een beklemmend materialisme, in plaats van de verbinding te vinden met de wereld van haar herkomst, de geestelijke wereld.
Ik vond en vind het persoonlijk ingrijpend om mij de consequenties van dit inzicht bewust te worden. Daarom zegt Marieke de Vrij ook dat het spreken over dit onderwerp de zwaarste opgave is die haar tot nu toe werd toevertrouwd. Maar, zegt ze, wanneer ik niet spreek, zullen er meer orgaandonaties plaatsvinden met alle gevolgen van dien.
Een dubbel gevoel
Ik merk dat velen van ons een dubbel gevoel hebben bij de vraag die de overheid ons stelt: of we bereid zijn na onze dood onze organen af te staan aan een ander. Enerzijds lijkt het een daad
van liefde om op die vraag ja te zeggen: iemand anders kan
immers geholpen worden met organen waar jij niets meer aan hebt. Vanuit dat gezichtspunt spreekt het haast vanzelf dat je ervoor kiest om donor te worden.
Maar anderzijds hebben velen van ons een onbestemd gevoel
dat hen huiverig maakt om toestemming te geven, al weten velen niet eens waar die terughoudendheid nu eigenlijk vandaan komt.

Ik vermoed dat dit komt omdat we intuïtief aanvoelen dat we met orgaandonatie ingrijpen in allerlei kosmische wetten waar we tot nog toe geen zicht op hadden. Zelf heb ik vanuit dit onbestemde gevoel in het verleden geen toestemming gegeven voor orgaandonatie.
Tot slot
Natuurlijk spelen er rond de vraag naar wel of geen orgaandonatie nog andere overwegingen een rol.
Bijvoorbeeld het hersendoodcriterium.
Ook de vele vragen rond dit hersendoodcriterium brengen
mij er persoonlijk toe, om geen toestemming te geven voor orgaandonatie.

Ten slotte moet ieder mens in vrijheid zelf beslissen.
Dat geldt ook voor de inzichten die ik in dit artikel voorleg.
Voel maar, wat deze inzichten jou doen en wat je er wel
of wat je er niet mee kunt, of wilt doen.
Het gaat er immers om dat wij leren luisteren naar wat
als waarheid en inzicht leeft in ons eigen hart
en niet om wat anderen ons als waarheid voorhouden!
Hans Stolp
1 Claire Sylvia, "Hart en ziel, De wonderbaarlijke gevolgen
van een harttransplantatie"
Uitg. Luitingh – Sijthoff, Amsterdam, 1997
Bron: "De Verwachting" nr 68 van Stichting de Heraut.