‘Wetenschap als de nieuwe religie’..!!
Een prachtig boek van prof.dr. Ronald Meester, neemt je mee door het moeras, de jungle van de Corona-pandemie-achtergronden. De betekenis van al die dwalingen, van al die kletspraat en van alle verzwegen waarheden. Een boek dat broodnodig is, om velen die daar behoefte aan hebben, door de chaos te loodsen. Want dát het een chaos is, is inmiddels vriend en vijand duidelijk.Als wiskundige/statisticus is Ronald Meester als geen ander in staat, de koele cijfers en feiten te ontwaren en er duiding aan te geven.
De enorme en verachtelijke politieke spelletjes die werden gespeeld met de ‘corona-pandemie-situatie’ tellen daarbij dubbel. Want het is uit veel zaken al gebleken, dat de politiek een agenda had/heeft van ANGSTZAAIEN en macht creëren. De discriminatoire kanten van het ‘corona-pas-beleid’ en de volstrekte hautaine houding van de betrokken figuren uit de politiek (lees ‘Hugo de Jonge’) hebben het er allemaal niet beter op gemaakt.
Sinds 1998 is dr. Ronald Meester als hoogleraar ‘Waarschijnlijkheidsrekening’ verbonden aan de Vrije Universiteit van Amsterdam. Zijn voornaamste wiskundige onderzoeksactiviteiten liggen op het gebied van de forensische kansrekening en statistiek. Daarnaast wordt Meester regelmatig ook gevraagd als getuigenexpert/getuige-deskundige bij rechtszaken, zoals bijvoorbeeld in de zaak tegen Lucia de Berk en de zaak Nicky Verstappen. Hij mengt zich nadrukkelijk in het publieke debat over de reikwijdte en interpretatie van (statistische) wetenschappelijke claims. Daarnaast heeft hij uitvoerig gepubliceerd over de verhouding tussen wetenschap en levensbeschouwing. (Zie ook zijn VU webpagina HIER)
Wij mogen de inleiding van zijn nieuwe boek hier publiceren. Een hoofdartikel zeker waardig!
Hoe corona de spirituele armoede in
de samenleving blootlegde
Wetenschap als nieuwe religie
2022 © Ronald Meester | deze versie WantToKnow.nl/be | TenHave
De coronacrisis heeft de wereld in zeer korte tijd drastisch, dramatisch en waarschijnlijk onomkeerbaar veranderd. De pandemie was aanleiding voor een groot aantal ongekende gebeurtenissen. Er was opeens, ogenschijnlijk zomaar uit het niets, sprake van een onbekend en misschien wel zeer gevaarlijk virus, dat een grote druk op de Nederlandse zorg veroorzaakte. Ter bestrijding van het virus werden ongekende en bij vlagen zeer controversiële maatregelen genomen. Vanzelfsprekende burgerlijke vrijheden werden ingeperkt, we gingen verschillende keren in lockdown, en we waren getuige van de grootste massavaccinatiecampagne uit de geschiedenis.
Daarna deed het coronatoegangsbewijs (CTB) zijn intrede, en waren bepaalde activiteiten alleen nog maar mogelijk met een geldige qr-code, die je kon verdienen door je te laten vaccineren, een natuurlijke besmetting door te maken of je te laten testen. Het nieuws werd gedurende lange tijd volledig gedomineerd door de gebeurtenissen rond corona, en er werd in Nederland over weinig anders meer gesproken. De tegenstellingen in de maatschappij waren ongekend.
Het CTB en de verschillende visies op de crisis zorgden voor grote sociale spanningen. Ziehier het decor dat de basis vormt voor de overdenkingen in mijn nieuwe boek. Het feit dat ik de eerste alinea een ultrakorte impressie van de gebeurtenissen rond de pandemie geef, doet natuurlijk vermoeden dat dit een boek is dat specifiek over corona gaat. Maar dat is toch misschien niet helemaal zo; het boek is niet bedoeld als een kroniek van de pandemie.
Ik ga niet uitgebreid analyseren of lockdowns eigenlijk wel behulpzaam waren, en ik houd mij ook niet bezig met de vraag hoe nuttig het reproductiegetal is voor het bestrijden van de pandemie. Hoewel de lezer van dit boek hier en daar zal merken dat ik behoorlijk kritisch ben over de manier waarop de overheid de bestrijding van de pandemie heeft aangepakt, is dat niet mijn focus. In dit boek ben ik vooral geïnteresseerd in de vraag wat onze reactie op de pandemie ons heeft verteld over onze samenleving.
Hoe staan we in de wereld? Welke dingen vinden we eigenlijk belangrijk?
Waar zoeken of vinden we houvast in moeilijke tijden? Waar vertrouwen we op, en tot wie of wat wenden we ons in tijden van grote verwarring en onzekerheid? Dit zijn allemaal levensbeschouwelijke vragen. Elk nadeel heeft zijn voordeel, zei Johan Cruijff al, en het ‘voordeel’ van de coronacrisis is dat we met eigen ogen konden zien wat een existentiële crisis deed met onze samenleving. Het was daarmee een hoogst leerzame crisis die ons heel veel heeft verteld over onszelf. Men zegt dat je in tijden van nood je vrienden leert kennen, en ik denk dat dit tot op zekere hoogte waar is.
Onverwachte omstandigheden leiden tot onverwacht gedrag, niet alleen van individuen maar ook van instituties en organisaties. We dachten wellicht dat we in een maakbare en controleerbare wereld leefden, waarin betrouwbare, objectieve en controleerbare wetenschap de rol had overgenomen van wat velen ongefundeerd religieus geloof zouden noemen. Minister-president Mark Rutte beklemtoonde in zijn beroemde toespraak tot het volk, helemaal aan het begin van de pandemie, dat we de wetenschap gingen volgen, en niets anders.
Alleen zo zouden we de beste stappen kunnen nemen, aldus Rutte. Dat was absoluut begrijpelijk, en werd, voor zover ik dat kon beoordelen, in het begin van de pandemie ook goed ontvangen in de samenleving. Maar wat volgde in de maanden en jaren na deze toespraak, had met wetenschap meestal heel weinig meer te maken.
Mark Rutte ging er wellicht van uit dat een objectieve, rationalistische, en misschien wel technische benadering van de pandemie nodig was, waaraan alles verder ondergeschikt zou moeten zijn. Hij ging er misschien ook wel van uit dat wetenschap automatisch tot de best mogelijke aanpak zou leiden. Wat hij echter vergat, of niet wist, is dat wetenschap helemaal niet objectief is, en dat het gebruiken van wetenschap om een interpretatie ervan vraagt. Veel mensen denken dat wetenschap waardenvrij is, en wellicht ook dat het beoefenen ervan automatisch tot een betere wereld leidt. Maar wetenschap vertelt ons niet wat ‘beter’ is, omdat ‘beter’ een waardeoordeel is. En daar gaat wetenschap niet over.
Onze reactie op de coronacrisis heeft iets blootgelegd.
Het heeft ons schier onbegrensde vertrouwen in een technische en wetenschappelijke benadering van de wereld helder voor het voetlicht gebracht, zonder dat er kennelijk veel nagedacht werd over wat die wetenschap ons nu precies wel of juist niet te vertellen heeft. Onze reactie heeft, denk ik, verder vooral duidelijk gemaakt dat we geen gezamenlijk, collectief, overstijgend ‘verhaal’ meer hebben over wat we belangrijk, waardevol en zelfs cruciaal vinden. Wat wij belangrijk dienden te vinden werd ons door de overheid en het OMT, het Outbreak Management Team, verteld.
Ik denk dan ook dat de coronacrisis een zekere ‘spirituele armoede’ van onze samenleving heeft blootgelegd. De coronacrisis heeft deze spirituele armoede natuurlijk niet veroorzaakt, maar wel voor iedereen zichtbaar gemaakt. Ik bedoel hier niet mee te zeggen dat we terug zouden moeten naar een samenleving waarin dat overstijgende verhaal per se binnen een geloofstraditie gevonden zou moeten worden. In veel kringen was het religieuze klimaat nog niet zo lang geleden bijzonder verstikkend, en we hebben dat klimaat ook niet voor niets losgelaten.
Maar ik denk wel dat we een verhaal nódig hebben, en dat ons huidige verhaal, zo daar al sprake van zou zijn, niet is opgewassen tegen gebeurtenissen als die we in de coronacrisis hebben meegemaakt. Onze technische, rationele en wetenschappelijke visie op de wereld heeft op bepaalde punten geholpen, maar op andere punten de zaak absoluut geen goed gedaan. Het is een zeer eenzijdige visie. Het is interessant om te reflecteren op de relatie tussen wetenschap enerzijds en onze waarden anderzijds. Hoe hebben die met elkaar te maken, en hoe beïnvloeden ze elkaar?
‘De wetenschap’ als rechtvaardiging voor zowat álles
Wetenschappers zijn mensen met meningen, en het is een koud kunstje om wetenschap in te zetten als rechtvaardiging voor bijna welke mening dan ook. Politici zijn ook mensen met meningen, en aan elke politieke overtuiging is wel een wetenschappelijke draai te geven. Bijzonder en nog interessanter wordt het wanneer we nog wat verder inzoomen en naar mijn eigen vakgebied kijken: kansrekening en statistiek. Het feit dat je met statistieken zo ongeveer alles kunt aantonen wat je wilt, wordt treffend verwoord door de slogan dat er ‘lies, damned lies, and statistics’ zouden zijn.
In de coronacrisis werden we dagelijks geconfronteerd met allerlei voorspellingen binnen bepaalde onzekerheidsmarges, en met statistieken en cijfers over zo’n beetje elk mogelijk facet van de crisis. Er werd met getallen gegoocheld die vervolgens tot absolute en schijnbaar onweerlegbare conclusies leken te leiden. Maar wetenschappelijke resultaten moeten met wijsheid geduid en geïnterpreteerd worden, en het is daarbij van groot belang om te reflecteren over hoe wij ons tot deze wetenschap willen verhouden.
Wetenschap geeft geen moreel kompas, houdt zich niet bezig met ethische vragen, en geeft op de keper beschouwd antwoord op een heleboel vragen waar het uiteindelijk juist niet om te doen is. Wetenschap dreigt de werkelijkheid te reduceren tot cijfertjes, tot procentpunten, tot zogenaamde overlevingskansen, tot reproductiegetallen, tot rationele calculatie, maar geeft de samenleving helemaal geen houvast waar het gaat om vragen als:
- Wat is een goed leven?
- Is zo veilig mogelijk leven het doel van het leven?
- In hoeverre moeten we accepteren dat leven ook angst met zich meebrengt?
- Welk ethisch houvast willen we accepteren?
- Welke vrijheden zijn ons zo dierbaar dat we die alleen in echt uiterste nood tijdelijk zouden willen opgeven?
- Hoe humaan is het eigenlijk om ouderen maandenlang te isoleren?
- En áls we al iets willen uitrekenen, wat zou dat dan moeten zijn, hoe beoordeel je de resultaten, en wat ga je daar vervolgens mee doen?
- Wat voor maatschappij willen we eigenlijk?
Wat ik, en met mij vele anderen, observeerde, is dat onze samenleving met al deze vragen maar heel moeilijk uit de voeten kon. Je zou kunnen stellen dat de overheid en de samenleving al deze vragen uit de weg gingen door het hele probleem in de coronacrisis eenvoudigweg te reduceren tot een capaciteitsprobleem van de ic’s. Het virus zorgde voor veel druk op de zorg, en de ic’s lagen vol met coronapatiënten. Alles, maar dan ook echt alles werd ingezet om ervoor te zorgen dat er geen ‘code zwart’ op de ic’s zou aanbreken, waarbij triage zou moeten plaatsvinden en mensen dus geweigerd zouden moeten worden.
Het was duidelijk dat we hier te maken hadden met zeer bijzondere omstandigheden, waarbij in zeer korte tijd veel meer mensen overleden dan onder normale omstandigheden. Het betrof vooral mensen van boven de tachtig jaar, met heel vaak ook andere gezondheidsklachten, maar de grote sterfte was reëel en zorgde voor grote angst en paniek in de samenleving.
Ik wil de realiteit van die tragiek absoluut niet bagatelliseren.
Beelden uit bijvoorbeeld het Italiaanse Bergamo, waar de crematoria de aanvoer van lichamen niet meer aankonden, vonden onmiddellijk hun weg naar ons collectieve geheugen en hebben de publieke opinie in Nederland misschien wel beslissend beïnvloed. We zagen beelden van mensen in beschermende kleding, en de vraag die op ieders lippen bestorven lag was: hebben wij dat hier straks ook? De angst, de onbekendheid en de daarmee samenhangende grote voorzichtigheid zorgden ervoor dat het beleid van de overheid zeker in het begin op grote steun van de bevolking mocht rekenen.
Maar de gevolgen waren erg groot. De pandemie raakte aan zo ongeveer alles. Er kwam een totale lockdown, kinderen konden maandenlang niet naar school en Nederland werkte massaal thuis. Er kwam een avondklok, de hele cultuursector werd lange tijd volledig lamgelegd, en er verschenen mondkapjes in het straatbeeld die later op veel plekken verplicht werden. Het werd verboden om op straat te zingen, of om dichter dan 1,5 meter van elkaar af te staan. Verpleegtehuizen gingen op slot, waardoor vele ouderen hun familie en vrienden maandenlang niet konden zien, en in volstrekte eenzaamheid leefden en stierven.
Er kwamen richtlijnen voor het aantal mensen dat je per dag thuis mocht ontvangen, die door de overheid nogal misleidend voorgesteld werden als wettelijke beperkingen. Het centraal eindexamen ging in 2020 niet door. En als klap op de vuurpijl waren we zoals gezegd in 2021 getuige van de geboorte van het coronatoegangsbewijs. Dit bewijs kon je verdienen door je te laten vaccineren, of door een natuurlijke infectie door te maken.
Het was ook mogelijk om een soort 24-uurs coronapas te krijgen als je je liet testen. Zonder pas kon je niet naar een restaurant, evenement of concert, en dergelijke. Een terras bezoeken mocht eerst nog wel zonder pas, al benadrukte minister Hugo de Jonge van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, dat je dan niet naar het toilet mocht. (Ik verzin deze toevoeging niet zelf.)
Later werd ook dat onmogelijk, en mocht je wel op je klapstoeltje in het park of aan de kade je koffie-to-go drinken, maar niet plaatsnemen of het terras dat vijf meter verderop lag. Amateursport na 17 uur werd niet meer toegestaan (ook deze verzin ik niet zelf), en in een bepaalde periode was ook sprake van een ‘avondlockdown’. Dat er een probleem was, ja, dat was wel duidelijk, maar het effect van deze maatregelen was totaal ongewis. Hoe zou je in hemelsnaam kunnen uitzoeken, voorspellen, berekenen of meten of een sportverbod na 17 uur ook maar het geringste effect zou hebben?
Vooral de coronapas en bijbehorende qr-codes zorgden voor een ongekende polarisatie in de samenleving. Er verschenen teksten in het straatbeeld van een soort die we in Nederland lang niet meer gezien hadden: ‘Alleen toegang voor gevaccineerden’. Het was dan ook geen verrassing dat vele van deze maatregelen op grote bezwaren stuitten bij een gedeelte van de bevolking. De onredelijkheid en tegenstrijdigheden in het beleid waren immers overduidelijk, en over de effecten van veel maatregelen waren grote twijfels.
Opeens bleek Nederland ook vele virologen rijk die allemaal heel graag hun zegje bleken te willen doen. Epidemiologen debatteerden over de vraag hoe de verspreiding van het virus het beste tegengegaan zou kunnen worden. Economen spraken zich uit over de gevolgen van de misschien toch niet zo intelligente lockdown. Ethici en filosofen lieten van zich horen, en voor elke mening was wel een filosoof te vinden die deze wilde verdedigen.
De waarheid bestond niet meer.
Bovendien waren vele deskundigen bereid hun mening te geven over zaken die met hun deskundigheid niet onmiddellijk iets te maken hadden. Virologen bleken
zichzelf namelijk ook opeens epidemioloog te vinden, en er waren heel wat wetenschappers, dierenarts en viroloog Ab Osterhaus bijvoorbeeld, die hamerden op de ‘morele plicht’ van eenieder om zich toch vooral te laten vaccineren. Hoe precies diergeneeskunde en virologie zich verhouden tot deze morele aansporing, en waarom zijn moraal belangrijker zou zijn dan die van ieder ander, vertelde Osterhaus er niet bij.
Het bestrijden van corona werd een puur technische, technocratische en cijfermatige zaak, waarop kritiek geven zonder voor ‘wappie’ uitgemaakt te worden bijna
niet meer mogelijk was. De media deden ook massaal mee. De Volkskrant bijvoorbeeld, liet aan het begin van de epidemie weten dat ze niet zo kritisch zou zijn op het overheidsbeleid. Dergelijke berichten zie je eigenlijk alleen maar wanneer een land in oorlog is. Oorlogen van de vs kunnen zelfs Republikeinen en Democraten tijdelijk samen laten werken, en misschien is die parallel zo gek nog niet: we waren volgens de overheid in oorlog met het virus, en het virus moest verslagen worden.
Het virus bedreigde namelijk onze manier van leven, en dat lieten we natuurlijk niet gebeuren. Samen tegen corona. De metaforen van het kabinet bevestigden dat: ‘Wij zijn wel klaar met het virus, maar het virus is nog niet klaar met ons.’ Van dat ‘samen’ bleef echter na verloop van tijd weinig over. De Telegraaf citeerde op 19 oktober 2021 iemand die zei: ‘Natuurlijk hebben verpleegkundigen er soms wat moeite mee om ongevaccineerden te verzorgen.’ Dat was een boosaardig verhaal: verpleegkundigen die met liefde verstokte rokers die aan longkanker leden, of de dronkaard die tegen een boom was gereden verzorgden, zouden opeens moeite hebben met het verzorgen van ongevaccineerden?
De redactie van dagblad Trouw vond speciale kerkdiensten voor gevaccineerden ‘een slim idee’, dus ook in meer kerkelijke kringen verdween het ‘samen’ al spoedig als sneeuw voor de zon. Daar waar politieke meningsverschillen in families en vriendenclubs doorgaans met de mantel der liefde werden bedekt, en je stem uiteindelijk in een stemhokje privé werd uitgebracht, was ieders positie in het coronadebat volledig openbaar en voor iedereen zichtbaar. De zo bejubelde
diversiteit van de samenleving was even wat minder populair.
Het moet overigens gezegd dat veel tegenstanders en critici van het coronabeleid van de overheid vaak behoorlijk militant en niet altijd even verstandig te werk gingen. De samenleving raakte door dit alles ongekend gepolariseerd, waarin de scheidslijn dwars door vriendschappen, families, verenigingen en kerkgemeenschappen liep. Hoe heeft het zover kunnen komen? Ik pretendeer natuurlijk niet dat ik die vraag helemaal kan beantwoorden, maar in mijn boek probeer ik wel aannemelijk te maken dat toch een deel van de verklaring in de levensbeschouwelijke sfeer gezocht moet worden.
Er is allereerst misschien wel een reden waarom de samenleving bijna als een kip zonder kop achter wetenschappers is aangelopen. Wetenschap isnamelijk het enige waar de samenleving als collectief nog in zou kúnnen geloven. We hebben als collectief, als samenleving, gewoon niets anders meer. Wetenschap is misschien wel een religie geworden. Ik bedoel hier niet de inhoud van de wetenschap, maar de manier waarop de samenleving er tegenaan kijkt. Hoe dat precies heeft kunnen gebeuren is een bijzonder gecompliceerd verhaal.
Sommige auteurs menen dat het logisch is dat wetenschap elk religieus besef (in de zin van godsdienstig) naar de marge heeft verdreven: wetenschap zou immers superieur zijn aan religieus geloof. Maar als het zo simpel was, dan zou filosoof Charles Taylor niet ruim 1100 pagina’s nodig hebben gehad om te beschrijven
hoe onze seculiere samenleving precies heeft kunnen ontstaan. Het oppervlakkige frame waarin wetenschap objectieve waarheid aantoont, en religie alleen maar op basis van geloof te duiden is, slaat de plank hopeloos mis.
‘Faith’ en ‘Belief’
In het Engels is het soms makkelijker om het hier over te hebben, omdat de woorden ‘faith’ and ‘belief’ onderscheid maken tussen wat in het Nederlands meestal allebei als ‘geloof’ vertaald wordt. ‘Faith’ kun je echter beter vertalen met ‘vertrouwen’, en dat is waar het in religie denk ik vooral om draait. Bijkomend probleem echter is dat wetenschap aan de ene kant de enige kandidaat lijkt om nog een collectief verhaal te kunnen smeden, maar aan de andere kans ook serieus
gewantrouwd wordt – denk maar aan de discussies rond het klimaat.
Als dat inderdaad ook waar is, dan hebben we als samenleving echt nergens meer houvast aan. De lezer hoeft echter niet te vrezen dat ik ga pleiten voor een comeback van klassiek godsdienstig geloof. De oplossing van het probleem dat ik signaleer ligt niet in een terugkeer naar de religieuze verhoudingen van weleer. Nee, we zullen met elkaar op zoek moeten gaan naar misschien wel een nieuwe metafysica, een nieuw overstijgend verhaal waarin moderne wetenschap, religie, filosofie, ethiek, recht en levensbeschouwing allemaal een rol spelen.
We moeten nadenken hoe we al onze kennis en techniek op een verstandige maar vooral wijze manier kunnen inzetten. De afwezigheid van zowel wijsheid als een overstijgend verhaal heeft in de crisis grote gevolgen gehad, zo zal ik betogen. Misschien is het goed om nog enkele woorden te wijden aan dat wat vage begrip ‘levensbeschouwing’. Ik bedoel daarmee de manier waarop wij het leven duiden, interpreteren en zin geven.
Levensbeschouwing zie ik breder dan alleen maar religieus geloof.
Het christendom speelt alleen in die zin een speciale rol in mijn verhaal, dat wij als samenleving gevormd zijn door dat christendom, en dat deze vorming zichtbaar is en blijft op allerlei manieren die we vaak niet eens meer herkennen. Het feit dat we als samenleving eigenlijk alleen nog maar in wetenschap lijken te geloven heeft mijns inziens echter aan de andere kant toch ook wel degelijk iets te maken met enkele specifieke karakteristieken van het christendom, en ik meen dan ook dat sommige problemen die wij als westerse samenleving ondervinden niet
zichtbaar zijn in landen met een andere religieuze traditie.
Het ‘probleem’ van het christendom is namelijk dat het historische claims maakt die intellectueel voor veel mensen tegenwoordig volkomen ongeloofwaardig en onmogelijk aan te nemen zijn. Deze claims, zoals de opstanding van Jezus uit de dood, of de vele wonderen die aan Jezus werden toegeschreven, zijn voor veel moderne mensen dermate ongeloofwaardig dat ze het hele christendom niet langer serieus kunnen nemen. Dat is onfortuinlijk. Als de letterlijke opstanding uit de dood een onopgeefbaar en centraal onderdeel is van iemands visie op het christendom, dan hebben we het over geloof in de zin van ‘belief’, terwijl ik het zelf zoals ik al zei vooral over ‘faith’, vertrouwen, zou willen hebben.
Zelf denk ik dat de kern van het christendom, heel eenvoudig, ligt in dat wat Jezus van Nazareth heeft gezegd en gedaan tijdens zijn leven. Het gaat om zijn spiritualiteit, en of hij theologisch als de zoon van God kan worden opgevat vind ik alleen in metaforische zin interessant. De klassieke ‘belief’-versie van het christendom heeft echter ongetwijfeld bijgedragen aan het schisma tussen wetenschap en religie, en aan de ogenschijnlijke ‘overwinning’ van de wetenschap. Het klassieke christendom heeft de historische gebeurtenissen nodig, en daarmee is ze kwetsbaar. Als immers op basis van historisch onderzoek aannemelijk gemaakt zou kunnen worden dat bepaalde gebeurtenissen niet hebben kunnen plaatsvinden, dan zou dat de doodsteek voor het christendom kunnen betekenen.
Het zou zomaar kunnen dat deze mogelijkheid ervoor heeft gezorgd dat, van alle wereldreligies, het christendom het meest van de wetenschap te duchten dacht te hebben. Ik zeg met nadruk ‘dacht’, omdat ik zelf van mening ben dat het dilemma tussen wetenschap en het christendom een vals dilemma is – daar kom ik nog op terug.
Dit betekent dat wanneer ik het in m’n boek over spirituele armoede heb, of over het ontbreken van een metafysica in onze samenleving, ik daarmee niet impliciet pleit voor een grotere rol van specifiek het christendom of van welke religie dan ook. Nee, het gaat me dan over iets veel groters, namelijk het onvermogen van onze samenleving om de extreme gebeurtenissen van de afgelopen jaren collectief te duiden, te interpreteren, en een plaats te geven.
We denken dat het leven tot op grote hoogte maakbaar is, en dat we de onvermijdelijke dood ongestraft flink kunnen uitstellen. We voeren oorlog tegen het virus, maar hebben hierbij alleen nog maar technische en technocratische middelen tot onze beschikking. Misschien leidt dat tot een langer leven, maar we moeten ons serieus afvragen wat we daarvoor allemaal willen opofferen. Willen we jaren aan ons leven toevoegen of leven aan onze jaren?
Een goede religie geeft handvatten, taal, beelden, metaforen en verhalen om het hier met elkaar over te hebben. Een goede religie vertelt verhalen die ons helpen. Een goede religie helpt ons om de wereld te duiden, en geeft ons houvast, in de zin van ‘faith’. De uitspraak dat wetenschap zelf een religie lijkt te zijn geworden, is op veel manieren te verdedigen, en losjes uitgesproken kom je hem regelmatig tegen, meestal op een wat oppervlakkige manier. Ik zal mij wat dit punt betreft vooral bezighouden met de vraag hoe deze interpretatie van wetenschap zichtbaar is geworden in de coronacrisis. Want als de coronacrisis iets heeft aangetoond, dan is het wel dat een exclusiéf wetenschappelijke kijk op de samenleving funest is.
Wetenschap: ’n heel mooie, nuttige, bruikbare, en beperkte onderneming.
Wetenschap is een heel mooie, nuttige, bruikbare, maar toch ook beperkte onderneming. Als ze ingeroepen wordt als énige redder in nood, dan wordt ze daarmee overvraagd. Het is één ding dat we dat als maatschappij moeten weten, maar ook veel wetenschappers denken op die manier over hun eigen vakgebied. Misschien is het een interessant afstudeerproject voor een student communicatiewetenschappen om na te gaan in hoeverre en hoe vaak wetenschappers uitspraken doen als wetenschapper die echter met hun vakgebied helemaal niets te maken hebben.
Nogmaals: wetenschappers zijn mensen met (vaak sterke) meningen, en de verleiding is natuurlijk groot om die meningen kracht bij te zetten door al dan niet bewust te doen alsof die meningen wetenschap zijn. Overigens is er nog een andere, fundamentele manier waarop meningen van belang zijn in de wetenschap. Welke vraag een wetenschapper überhaupt wil onderzoeken hangt namelijk ook af van zijn of haar persoonlijke meningen en overtuigingen.
In de coronacrisis werd dit bijvoorbeeld duidelijk bij de vraag of vaccinaties wellicht ook tot op zekere hoogte schadelijk zouden kunnen zijn. Het feit dat ik deze vraag – met zeer onvolledige data – toch heel voorzichtig statistisch wilde onderzoeken, was in zichzelf al genoeg om heel veel kritiek te krijgen – tot bedreigingen aan toe.
Ik heb het hier niet over inhoudelijke kritiek, die uiteraard bijzonder welkom is, en die ik ook verwacht en verwerk. Ik ken veel wetenschappers die zich in het openbaar niet hebben willen uitspreken over de afwezigheid van een echt wetenschappelijk debat, maar die daar wel behoefte aan hadden. De vermeende openheid en objectiviteit van de wetenschap valt in de praktijk dus wel wat tegen, en elke academicus die het waagde om ‘ongewenste’ hypotheses te onderzoeken liep het risico om in het zogenaamde wappiekamp terecht te komen.
Er zijn beginnende wetenschappelijke carrières verwoest met geen andere reden dan dat de betreffende wetenschapper een kritisch stuk publiceerde in een landelijk dagblad. De zo bejubelde wetenschappelijke vrijheid stelt misschien toch minder voor dan veel mensen denken. Dat in zichzelf is al een zeer zorgwekkende situatie. Naast de rol van de wetenschap kan in een discussie over het overstijgende verhaal de rol van de kerken natuurlijk niet onbenoemd blijven.
Het maatschappelijk belang van de kerken neemt af, en zijn er steeds minder mensen die überhaupt luisteren naar wat de verschillende kerkgenootschappenover de crisis te zeggen hadden. De vaderlandse pers schreef zeer kritisch over kerken die zich aan de lockdown onttrokken. Die onttrekking was niet onwettig, want kerken hebben een constitutionele uitzonderingspositie. Het werd echter al snel asociaal en niet solidair gevonden om de kerkdeuren voor meer dan dertig kerkgangers te openen, zelfs als de anderhalvemeter-maatregel en andere voorzorgsmaatregelen in acht werden genomen.
Maar voor de kerken is het overstijgende verhaal corebusiness. Hoe gingen zij ermee om, en welke rol speelde hun eigen theologie hierin? Ik meen dat de kerken in Nederland het flink hebben laten afweten in de crisis, en ik zal daar een apart hoofdstuk aan wijden.
Mijn eigen religieuze, spirituele, filosofische, wetenschappelijke en politieke opvattingen zijn, hoewel niet primair het onderwerp van mijn betoog, natuurlijk wel zichtbaar in mijn analyse, ik schreef er net al even over. Maar in de discussie betekende links en rechts in de politiek weinig meer. Tot mijn niet geringe afgrijzen waren het juist extreemrechtse partijen die met vaak redelijke coronakritiek aan de haal gingen, en bleef het vanuit de linkerkant van het politieke spectrum akelig stil. Demonstraties in Amsterdam werden bezocht door een zeer divers publiek (ik heb het met eigen ogen gezien) maar in de pers leek het wel alsof ze door het Forum voor Democratie georganiseerd waren.
Mijn motivatie om dit boek te schrijven
Uiteindelijk waren de platheid van het debat, de afwezigheid van de nuance, en de grote polarisatie in de samenleving voor mij de reden om dit boek te schrijven. Met de introductie van het coronatoegangsbewijs zijn we een zeer gevaarlijke weg ingeslagen. Met de gedachte dat het om veiligheid gaat heeft Nederland hiermee ingestemd, en met ons ook de ons omringende landen. Ik begrijp de behoefte aan veiligheid, maar denk dat het coronatoegangsbewijs voor de bühne is, en nauwelijks bijdraagt aan onze veiligheid.
Ik hoop dat mijn nieuwe boek mag bijdragen aan een publiek debat waarin wijsheid het weer gaat overnemen van kil technocratisch beleid, en dat we daarmee helpen voorkomen dat we afglijden naar een testsamenleving waarin je alleen aan het publieke leven mag deelnemen als je aan bepaalde vermeende gezondheidschecks hebt voldaan. Zo’n samenleving kan eigenlijk het beste als een ‘intensieve menshouderij’ worden omschreven. Ik denk ook dat we als samenleving een bepaalde ‘heling’ nodig hebben, want de crisis heeft diepe wonden geslagen. Elke heling vergt transparantie: wat is er gebeurd?
Het is niet mijn bedoeling om te polariseren of mijn gelijk te halen, maar wel om met mijn analyse een bijdrage te leveren aan het gesprek over wat er is gebeurd. Dat kan, zo hoop ik, ons alleen maar helpen. Het boek zit als volgt in elkaar. Aangezien ik meen dat de manier waarop we tegenwoordig tegen geloof en wetenschap aankijken belangrijk is, begin ik met een hoofdstuk over wat ik maar een ‘wetenschappelijke wereld’ heb genoemd. Omdat dit naar mijn oordeel problematisch is, is het bijzonder belangrijk om hierop te reflecteren.
Daarna laat ik in een apart hoofdstuk zien hoezeer onze houding ten opzichte van wetenschap religieuze trekken heeft gekregen. In deze eerste twee hoofdstukken wordt mijn positie over wetenschap en religieus geloof ook verder verduidelijkt. Daarna beschrijf ik, in een hoofdstuk speciaal gewijd aan statistiek en getallen, hoe gevaarlijk het is om je als samenleving helemaal aan die statistiek uit te leveren. Getallen hebben de onhebbelijke eigenschap dat ze objectief lijken, maar dat is absoluut een misvatting. Dat hoofdstuk is een waarschuwing in het algemeen, en toegepast op de coronacrisis een verhaal van te veel optimisme, soms van leugens, van naïviteit, van bedrog en van misleiding.
Hoe waarden bijna ongemerkt in wetenschappelijke modellen terechtkomen beschrijf ik met een aantal voorbeelden in het hoofdstuk daarna. Maar er was, zoals ik al beschreef, nog veel meer aan de hand. In het hoofdstuk daarna bespreek ik de kerken in hun relatie tot de crisis, en daarna de bijzondere bijdrages aan het debat van sommige ethici, filosofen en van de rechterlijke macht.
Daarna, tot slot, reflecteer ik op hoe het óók had gekund, en over de toekomst. Kunnen we de beschouwingen in dit boek op de een of andere manier inzetten? Kunnen we het beter doen? Of zitten we in een technologische en wetenschappelijke trein waaruit we echt niet meer kunnen ontsnappen? Ik hoop dat het lezen van dit boek de lezer aan het denken zet over zijn of haar positie ten opzichte van de wereld en de wetenschap.
Ik denk dat de crisis een uitmuntende gelegenheid is om te laten zien hoe wij als samenleving met wetenschap, ethiek, filosofie, levensbeschouwing en religiositeit omgaan. ‘Never waste a good crisis’ is ook hier het devies, en hoewel er (hoop ik) niet veel mensen zijn die deze crisis hebben gewild, kunnen we, nu ze er toch is, er ook wel wat van leren.